‘Onder een andere hemel’ van Joke J. Hermsen: een (t)huis van een boek.

Onlangs voelde ik een vreemdsoortig heimwee naar mijn geboorteplaats. Waar ik geen enkele herinnering aan heb. De evenaar vloog ik na mijn vlucht naar Europa nog maar één keer voor de eerste keer over en toen werd er geapplaudisseerd op het vliegtuig. Volledig terecht in mijn belevingswereld. Want hier wilde ik al heel mijn leven zijn.

Waar kom je thuis, waar is je huis?

Thuis is waar je geen vragen meer hoeft te stellen over je zijn. Maar wat is je ‘zijn’? En waar en wat is je huis?

Heimwee hebben naar een plek waar je ooit wel was, maar waaraan je geen enkele herinnering aan hebt: is dat überhaupt wel mogelijk? Dat vroeg ik me af, kijkend naar de zacht vergeelde foto’s van mezelf als baby met een katoenen luier om, liggend in een vast wel hippe koets voor die tijd. Zachtgele kap en daarboven het dartelende licht van de felle zon onder tropische bomen die mijn mollige beentjes bespeelde.

Ik had en heb nog steeds dat gevoel van heimwee. Want de verhalen die verteld zijn en geschreven werden over de tijd rond mijn geboorte hebben me gekleurd in mijn zijn. Maar ik word er niet verdrietig van, ik voel alleen maar melancholie. En die melancholie grenst aan verborgen geluk.

De huizen van toen zijn ontsloten en gesloopt. Daar is geen thuiskomen meer aan.

Tenzij in mijn verre, onbewuste geheugen. Mijn geheugen dat mijn leven steeds weer kleurt. Met de geuren van smorende kookvuren en bakkende bananen en een hete wind die mijn neusvleugels kietelt. En met de hoog oplopende gesprekken in Lingala rond de hutten van de echte inwoners.

Het gebeurde sinds lang niet meer, dat ik op enkele uren een boek in één ruk uitlas. Vandaag was een heuglijke dag en ik hoop dat ik nu opnieuw weer meer kan lezen. Corona verlamde mijn levenslange leesobsessie tot een gaperig kijken naar een achterplat en het hopen op begeestering. De woordenwereld werd opnieuw mijn huis deze namiddag: mijn huis werd opnieuw mijn denkwereld vol letters en mijn ogen zijn weer zacht.

Bij nader inzien kan het wel kloppen: ik heb hier ooit de zaden van de stokrozen rond het huis van Joke in de Bourgogne gezaaid en mijn tuin bloeide op zonder woorden. Haar woorden brachten me nu ineens weer naar huizen van ver en lang geleden en ik voelde me zeer thuis in mijn fauteuil vol vele Rilke-rozen.

Een boek kan ook een thuis zijn en een huis moet zeker ook boeken huizen.

Deze leesnamiddag plant een geur vol herinnering in mijn leven.

Een klop in mijn kop

Het is niet eens 24 uur geleden en nog, toch, weer steeds opnieuw zie ik haar voor me. Het blijft door mijn hoofd en niet minder in mijn hart knauwen. Het beeld van het jonge blonde meisje dat zich helemaal verstopte onder een dunne grijze deken met een kartonnen kopje ernaast en een halve beker sap. In een vuil portiek net naast de grote Chinese leeuwenpoort en vooral ook net in mijn blikveld.

Ik kom er graag, in de Van Wezenbekestraat. Zo hoef ik geen vliegtuig te nemen naar verre oorden om me op een Oosterse locatie te wanen. Aan de mevrouw van de kassa in de Sun Wah had ik gevraagd waar zij graag at in de buurt en ze wees schuin naar de overkant. Goedkoop en zeer lekker beweerde ze. En ja, ze wist waar ze het over had.

Naast me nam een vrouw van kleur plaats, uit een zuidelijker gelegen continent en we knikten even naar elkaar toen de dampende kommen bouillon met Chinese mie voor ons werden neergezet. Dàt rook heerlijk en proefde naar terug komen naar deze plek. Omdat ik graag rond me kijk, zat ik naar de straatkant gericht. Daar wemelde het en krioelde het van leven op deze zaterdagnamiddag.

Daar kwam ze dan aangeslenterd, met alleen dat dekentje en twee kopjes. Aan de uitgroei van haar haar zag ik dat ze al zeer lang geen kleuring meer had gehad en het viel me op hoe bleek ze was. Ze leek op Gloria Monserez. Ze legde zich voluit neer.

De vrouw naast me had het niet gezien want toen ik haar zei dat het toch niet veilig is voor zo’n meisje om in het publiek te gaan slapen (ze bedekte zich volledig zodat haar hoofd niet zichtbaar bleef), haalde ze gewoon haar schouders op. Zo gaat dat dan: sommigen zien zo’n dingen niet eens. ‘Je woont niet in Antwerpen zeker?’ vroeg ze toonloos en toen deed ik er het zwijgen toe.

Een lange tijd al had ik me verheugd op deze avond. Na meer dan 30 jaar nog eens een live uitvoering mee te maken van de Matteus Passie van J.S.Bach. Zijn langste oratorium dat uiteindelijk volledig draait om mededogen en het gebrek daaraan bij velen. Als een begeleidende toon hoorde ik zo vaak het Erbarme dich in mijn achterhoofd en kon ik dan nu mijn ogen afwenden en doen alsof het me niet kon schelen?

Even blokkeerde ik maar ik wist uiteindelijk wel intuïtief wat ik zou doen. Ik vroeg aan de kok een portie bouillon met allerlei lekkers erbij in een plastieken bak te doen en hij legde er twee paar stokjes bovenop.

De mogelijkheid bestaat altijd dat men je bij zo’n actie afwijst uit een gevoel dat wij niet mogen peilen. Is het schaamte? Trots? Boosheid? Het is niet aan mij om me daarover uit te laten.

Ik laveerde tussen de file auto’s door en zei heel zacht (ik weet niet waarom ik haar zo aansprak) ‘Hé, meisje, ik heb wat lekker warms te eten voor je’. Met een ruk trok ze de deken van zich af en keek me aan. Toen antwoordde ze in een onberispelijk Nederlands maar zonder er bij te lachen: ‘Dank u wel mevrouw.’

En daar bleef het bij. Ik liep richting Koningin Elizabethzaal en wist dat ik het hele gebeuren vanavond door een compleet andere bril zou beluisteren.

Ze zat naast me en loopt vandaag ook nog naast me en haar beeld zit in mijn hart gebrand.