‘Gij zult niet zielig zijn’

Oh, ik was er helemaal in gevangen, decennialang, in dat warme, kleverige, rood-groene en djingelbellende Kerstmisweb. Dagen van tevoren stond ik consommé’s te trekken, biscuits uit te proberen, smakencombinaties af te vuren op mijn gretige gezinsleden. Want Kerstmis, dat was: de dag na Sinterklaas een knoert van een boom in de kamer, zo opgetuigd als een juwelenetalage, lichtjes overal op, rond en in. Handgeschreven wensen naar een schare vrienden en familie. En de avond zelf: een lange tafel vol zilver, kristal en bloemstukken.

Maar met de jaren veranderde alles. Mijn gezin kraakte in een scheiding, sommige kinderen vonden liefde in dubbel gekraakte en herkleefde gezinnen, wat maakte dat er al snel tot zeven of meer kerstfeesten verdeeld moesten worden onder vier. Zo viel de rotsblok van dat jaarlijkse festijn aan diggelen in een verdeelsleutel. Het werd rustiger, dat wel.

Dit jaar krulden de uitnodigingen zich in een kluwen waarin ik alleen achterbleef. En voor de eerste maal in mijn leven zou ik in mijn zalige flanellen elandpyama onderuit kunnen zakken met een kleine maar fijne hapjesparade op mijn salontafel. Tot ik dacht: wie weet ga ik me plots niet zozeer alleen, maar eenzaam voelen. Zal ik ergens een briefje ophangen aan het Centraal Station, waar de wekelijkse voedselbedeling onder de armen plaatsvindt? Volle tafel zoekt lege magen? Maar wanneer stopt zo’n concept? Als de voortuin vol staat en je van je hart een steen moet maken omdat de kalkoen in te kleine stukken uit elkaar rafelt?

Het zotte lot was me voor. Ik kreeg een uitnodiging voor ‘De tafelvrienden’ op 24 december en hapte met volle mond toe. Vanavond wordt er voor mij gekookt door Willy en één van de zonen zei hierover: ‘Amaj, mam, wat een gelukzak ben jij, dat je bij Willy en Youri gaat vieren!’ En ik dacht er het mijne van. Namelijk: natuurlijk prefereer ik dat mijn kinderen hier binnenvallen met hun huisvullende lawaai, gelach en gekibbel. Maar je hebt zo’n dingen niet te willen. Zij wonen af en toe in andere, warme huiskamers met glimlachende mooie meisjes aan hun zij. Hoe mooi is dàt.

Een beetje vreemd zal het de eerste minuut misschien wel zijn. Maar omwarmd worden door de twee warmste harten van de kunstenwereld is wel een unicum. Ik sliep vanochtend schaamteloos lang, neem straks een geurend bad met Bach aan mijn zijde, trek een jurk zonder keukenschort aan en rijd zachtjes zingend naar een zeer gezellige plek waar ik verwend word door een hoog culinaire chef, zonder poeha maar met door liefde opgeklopt slagroom.

‘Gij zult u gekoesterd voelen’

Mauve plix-kes, cheezy films en tijdloze vriendinnerij.

Het was me wat toen mijn vriendin uit lang vervlogen, maar ondertussen steeds begeleidende tijden, voorstelde om een pyjama-avond vol hapjes, gebabbel en gefilm te ‘doen’ omdat we beiden niet zo ver na elkaar verjaren, en we eigenlijk gewoon wat tijd nodig hadden voor en samen met elkaar.

Ze vergat haar ‘ponneke’ en trok dus een afgedankt DCNY-katoenen niemendalletje aan van mij, kookte weliswaar een volwaardig Italiaans bordjevol en taterde mee honderduit met een gezamenlijke vriend uit de univ-periode die binnenwipte. Kortom: de tijd stond even stil, we waanden ons opnieuw negentien en zonder gezinsbekommernissen, lachten veel meer dan voldoende en bezondigden ons aan decadente snoeperij en iets te dure wijn.

We waren zen zonder dat het woord om de hoek kwam kijken. We hoefden geen uitleg en er lag geen smartphone op de loer. We ploften zalig zacht in de rode fauteuil, kozen een film uit weeral lang vervlogen tijden, gewoon omdat de knappe, slechte Alain Delon er in meespeelde en vonden de film zo traag en slecht, dat we ons verdiepten in de belangrijke details, zoals de ogen van Romy Schneider, de bikini van Jane Birkin en de alom tegenwoordige Courrèges.

En met Courrèges popten beelden op in onze fantasie van die tijd, toen onze moeders rondliepen in zulke jurken, en al snel kwetterden we over de teloorgegane plix die een kapsel in beton kon veranderen en een mauve schijn wierp op de uitgedunde haren van onze overgrootmoeders. Ze zijn allemaal dood en wij zijn opgeschoven op de ladder, hoger en dichter bij het einde. Maar hoe fijn en jong kunnen wij ons nog voelen. Samen snurken in mijn springbox-bed en nooit uitgepraat. Zelfs niet om twee uur in de nieuwe ochtend.

Mijn vriendin en ik. Voor de Kerst, maar vol feestgevoel. Veel warmer kan een warmste week nauwelijks voelen.

Het frisse in de Winterreise.

Zolang en zoveel en zo mooi en zo divers en met zo machtige stemmen en weet ik al veel meer, zo en zo maar nooit zoals gisteren hoorde en luisterde en voelde ik de Winterreise van Schubert.

De hoge droge dramatiek van de complete klassiekheid à la Fischer-Dieskau verzoop ineens in de volle hese echtheid van de rock & roll-stem van Pieter-Jan De Smet, een mens met respectvolle liefde voor muziek. Het herwerken, herschrijven, hercomponeren van piano naar accordeon is een Motherfucker-job. Maar how en hey en hold your horses wanneer Ad Comonotto zijn teugels viert. Het vreemde, lichtjes verwarrende, maar meteen bevrijdende van het nieuwe geluid overviel me, zodat ik eindelijk puur en ongecompliceerd kon genieten van de Winterreise. Ik wachtte hier misschien en zeer zeker al mijn hele leven op.

Het bracht me van mijn stuk, dit huzarenstuk. Ik voelde af en toe Kurt Weill tussen mijn neusvleugels poken, een vloed van verdwenen romantiek in mijn darmen duwen en veel meer, zoveel meer dan een reis vol golven van gloed en gevoel.

Het gebeurde allemaal op een ondergesneeuwde zondagmiddag. In het Pop-up Café van de Opera in Antwerpen. Ik luisterde merendeels met gesloten ogen en gespitste oren, verloor de rest van die zondagnamiddagwereld en verdween helemaal in Schubert.

Iedereen zou dit moeten mogen horen. Het is van een onwereldse nieuwe schoonheid. Zo’n cadeaus vallen niet zomaar in onze schoot. Ze dalen neer, soms samen met sneeuwvlokken bovenop alle andere dingen van de wereld om ze alleen maar mooier, veel mooier te maken.

Pieter-Jan De Smet zang
Adriano Cominotto accordeon

DODEN LACHEN NIET

Ik ben dit boek graag begonnen te lezen. Ik ben een veellezer, houd van vele genres, maar detectives, misdaadverhalen en thrillers staan bovenaan in mijn lijst van guilty pleasures.

Het is pas wanneer je na drie bladzijden de radioknop uitdraait, de smartphone het zwijgen oplegt en je de buitenwereld negeert, dat je weet: ik lees verder tot dit boek uit is.

Het is wanneer je naast de hoofdpersonages lijkt te wandelen, je in dialoog wil gaan met hen en je de straten, pleinen en gebouwen in het boek voor je ziet, dat je écht ‘in een boek’ zit.

Je denkt slimmer te zijn dan de auteur en denkt wel drie of vijf maal dat je weet ‘who has done it’

Bij het lezen van ‘Doden lachen niet’ kwam ik bedrogen uit. Ik werd op het verkeerde been gezet, draaide dan driekwart, keek achterom en vooruit en botste dan met mijn neus tegen de slim opgezette verhaallijnen.

Dit is een meesterlijk geconstrueerd verhaal, met oog voor detail en precisie.

Jacques Deraedt is jurist en dit weerspiegelt zich in zijn auteurschap: de wereld moet kloppen, zelfs al herschrijf je de dingen die fout lopen in die wereld.

Niets in dit boek is toevallig. Alles heeft een reden en een functie. Zonder dat je dit als lezer meteen door hebt.
En daarin ligt de kracht van dit boek. Je dwaalt mee op de routes van mensen van vlees en bloed die je soms ergeren, boos maken of die je aan het lachen maken. En wanneer papieren mensen je raken, dan zit je in een roman die wérkt.

Dit is een krachtig debuut. J.D. smijt een topper in de ring van de misdaadliteratuur en dat zullen we geweten hebben.

Stel: u bent niet zo’n liefhebber van het genre. Dan is nu het moment aangebroken om uw twijfel te laten wegnemen. Lees dit boek, zak onderuit onder de kerstboom en sluit de koude buiten. Of: geef het cadeau aan al wie je liefhebt, laat je niet afschrikken door de rauwheid van de titel, maar sla de kaft open en laat je meevoeren tot aan de slotalinea.